Broekstreek (Mantinge, Garminge en Balinge)
Het gebied waar de dorpen Balinge, Garminge en Mantinge zijn ontstaan wordt de Broekstreek genoemd. Een naam die terug gaat tot de Middeleeuwen, de tijd dat hier op de natte gronden bossen te vinden waren.
Het woord "broek" betekent: een op drassige grond groeiend bos. Waar men nu de Mantingerweiden vindt, de oude hooilanden langs de beek, lagen vroeger de moerasbossen, de zogenaamde broekbossen. Het nu nog overgebleven Mantingerbos is een overblijfsel van zo'n vroeger broekbos. In feite is dit het laatste overgebleven stuk oerbos in Nederland. Het vertoont nog een onverstoord bodemprofiel. Het Mantingerbos is een voor het publiek gesloten wetenschappelijk reservaat, met diverse voor ons land unieke planten en kevers, dat vooral bekend is vanwege voor Europese begrippen vele en grote hulstbomen.
De dorpen in de Broekstreek zijn enkele eeuwen geleden ontstaan als satelietnederzettingen van Westerbork, omdat hier nog plaats was om nieuwe landbouwgronden te ontginnen. De Broekstreekdorpen hebben hun namen te danken aan families die tot de eerste bewoners behoorden. Gezien de huidige grootte van de dorpen kan worden geconcludeerd dat de plaatselijke mogelijkheden toentertijd beperkt waren met als gevolg kleine essen en relatief weinig inwoners. Ruimte was hier echter tot in de twintigste eeuw voldoende.
Door de ontginning van de heidevelden (eerst mogelijk door de toepassing van kunstmest) langs de Steendervalsweg konden hier nieuwe landbouwbedrijven ontstaan. Langs de Hoogeveenseweg werden in het kader van een recente ruilverkaveling boerderijen gebouwd waarvoor binnen of direct aansluitend aan de dorpen geen plaats meer was. Een deel van de jonge ontginningsgronden werd in het kader van het natuurontwikkelingsproject "Goudplevier" van Vereniging Natuurmonumenten weer als natuurterrein ontwikkeld.
Er is een duidelijk verschil in het profiel van de oude en de nieuwe landbouwgronden. Bij de oude gronden zijn de essen duidelijk als markante hoogten zichtbaar. Voor het vruchtbaar maken van de gronden werd vroeger schapenmest gebruikt. Deze mest werd in de schaapskooien opgevangen op de heideplaggen (potstal). Om de stallen "schoon" te houden werd de mest weer afgedekt met plaggen. Bij het bemesten van het land werd zo niet alleen de pure mest doch ook de plaggen opgebracht, hetgeen meer volume met zich meebracht. Markante essen zijn de Mantinger- of Vooste Es en de Garminger- en Balinger Es.
Aardewerkvondsten op de Garminger Es, vanuit de zogenaamde Zeyener Cultuur, geven aan dat hier reeds 500 voor Christus een nederzetting moet zijn geweest. Bron: Recreatieschap Drenthe.